Zondagochtend zoom-ochtend tegenwoordig. De kachel aan, de koffie gezet, het beeldscherm paraat, de haren in de plooi. Ja, de zoom-etiquette vereist wel iets meer aandacht dan de telefoonetiquette van weleer – onbekommerd communiceren vanuit bed of bad, uitgedost in slaapuitrusting, if anything at all, is er niet meer bij – maar dan heb je ook wat.
Een hele verzameling complementaire real life beelden uit het leven van mijn familieleden werpt de laptop mij via de beeldverbinding in de schoot terwijl ik thuis op de bank zit. Zo heeft het digitaliseren van het onderwijs bij Gerion als onverwachte bijvangst deze verruiming van mijn persoonlijke communicatiemogelijkheden opgeleverd.
In beeld plopt de mededeling op dat moeder in de wachtkamer is gearriveerd. Met één muisklik op ‘toestaan’ geef ik het startsein voor de openingsrituelen. Op het scherm opent zich een zwart vlak. “Kun je mij horen?”, roept moeder vanuit het zwarte niets.
”Ik hoor je wel, maar ik zie je nog niet”, roep ik terug.
Onder in het zwarte vlak gaat het icoontje van het geluid aan, en vervolgens weer uit. “En nu dan?”, hoor ik haar roepen.
“Hetzelfde”, geef ik terug.
Sinds covid in het voorjaar toesloeg heeft mijn moeder zich weer met nieuw elan gekweten van haar taak als moeder – ook een probaat middel tegen haar ongewilde isolatie – en het ‘moederen’ tot een wekelijkse bezigheid gemaakt, waarbij ze als een journalistieke terriër het factchecken tot kernactiviteit verhief. “Kind, die corona is ernstig in Brabant, hoe is dat in jouw verpleeghuis?” of “Gisteravond zei Diederik bij Het Oog dat er veel te weinig mondkapjes zijn, heb jij er wel genoeg voor je werk?” of natuurlijk het grootste cliché van deze tijd – waarschijnlijk ook de oerzorg van een moeder – “Pas je wel goed op jezelf?”
Moeilijke vraag, die laatste – of is het een opdracht? – waar ik nooit goed raad mee weet. Want wat is ‘goed op jezelf passen’ onder zulke extreme omstandigheden? Onder de druk van 24/7 bereikbaar zijn, onder de druk van afstand houden en een geheel andere werkinhoud, onder het verlies van mogelijkheden om je te ontspannen? Ik bleef het antwoord meestal schuldig.
Plots floept het beeld aan en verschijnt de helft van mijn moeders gezicht in het scherm. Een in opperste concentratie opgetrokken neus, één heel groot oog dat door een loep tuurt. Haar mond beweegt.
“Ik zie je nu wel maar ik hoor je niet meer”, licht ik toe.
Haar lippen vormen een “O”. Langzaam beweegt haar gezicht van links naar rechts door het beeld, onder het uitvergrote oog komen nu ook haar tanden aan de camera voorbij, gevangen in een verbeten grijns, op zoek naar het magische knopje wat beeld en geluid zal verenigen. Dit vind ik altijd een ontroerend moment, die concentratie en die vastberadenheid die via haar gezicht bij mij de kamer binnenrollen, die queeste met de loep die zich afspeelt in mijn scherm als ware het een Disneyfilm over Inspecteur Gadget. Nee, niet omdat ik mij verkneukel in haar stoeien met de iPad, ik zou haar meteen uit de brand helpen als ik wist hoe dat moest met dat iPad-zoomen, maar omdat ik dat doelgerichte doorzettingsvermogen en die wilskracht zo geweldig vind. Dat is míjn moeder van 85 die daar met haar maculadegeneratie (OS en OD/ linker- en rechteroog) toch maar mooi aan het zoomen is, en net zolang zoekt tot het gelukt is. En dat is wel míjn moeder van 85 die na elke zoomsessie weer een nieuwe vraag gaat stellen aan de ‘student-aan-huis’ om nog beter te kunnen zoomen. Die gretige nieuwsgierigheid en dan dat systematisch en adequaat gebruik maken van hulpbronnen! Kom daar maar eens om in zorgland.
Het beeld is weer op zwart gegaan, en het icoontje van het geluid flitst een paar keer aan en uit. “Hoor je mij?”, klinkt moeder ineens, om meteen te vervolgen met “Wacht even, ik moet even extra licht aan doen.”
Terwijl ik luister naar het gestommel in haar flat nip ik nog eens van mijn koffie. Ik moet er niet aan denken dat je dit soort gemuts bij een werkgerelateerde zoomafspraak zou moeten verdragen, dan zou ik het meteen inefficiënt en onprofessioneel noemen, misschien zelfs afhaken, maar nu het om moederlijk gemuts gaat, krijgt het een heel ander karakter. Het heeft iets ontegenzeggelijk intiems om getuige te zijn van hoe ze het aanpakt, een stukje digitaal mee op te trekken, bijna alsof ik in haar kamer zit, alleen dan zonder de onstuitbare eet- en drinkaanbiedingen waar we als kinderen altijd de negativitis van krijgen – (‘Wil je nog een marsje, een koekje, een chipsje misschien? Ik heb nog rode wijn open, of heb je liever thee? Water? Wat is nou water! Kan ik nou niks aan je kwijt? Een kopje soep dan? Hè, doe nou eens gezellig….’) – je bent de hele tijd bezig met ‘nee’ zeggen. Niets van dat al nu moeder in haar appartement zit en ik in het mijne, we kunnen beiden onbekommerd aandachtig deelnemen aan elkaars leven. Zonder een meter te reizen, zonder infectierisico, zonder irritatie.
Dan is het plotseling zover, moeder in beeld en geluid. “Het is je gelukt”, roep ik bewonderend, en ik zwaai. Ze laat me de kerstboom zien die ze op het raam heeft geplakt, en de nieuwe ketting die ze om heeft omdat er straks iemand op anderhalve-meterbezoek komt. Ik laat haar de sjaal zien die ik brei voor manlief – moeder was zelf een fanatiek breister toen de maculae het nog deden – en ze bewondert de kleur en de rap toenemende lengte.
“En pas je wel een beetje goed op jezelf?”
Ach ja, die oerzorg. “Ja hoor”, zeg ik. En vanuit de veilige haven van mijn eigen huis en haard kan ik er wonderlijk gerust over uitweiden hoe mijn werk eruit ziet, en hoe ik daarbij dan op mezelf pas. Of niet natuurlijk. “Dy t dut mout t waiten”, zegt moeder daarop met Groninger wijsheid.
Volgende week gaan we zoomen met ook mijn twee zussen erbij.
Echt een ontdekking. En dat vanwege covid.